Bron: A comparison of antibody responses to commercial equine influenza vaccines following primary vaccination of Thoroughbred weanlings - A randomised blind study
Sarah Gildea, Sean Arkins, Cathal Walsh, Ann Cullinane Vaccine. 2011 Nov 15;29(49):9214-23. Epub 2011 Oct 5.
Een Ierse studie onderzocht de werkzaamheid van de primaire vaccinatie van veulens met vijf commerciële influenzavaccins (Duvaxyn IET Plus®, Equilis Resequin®*, Equip FT®, Equilis Prequenza Te®, ProteqFlu Te®)**. De dieren, 66 gespeende volbloedveulens met een gemiddelde leeftijd van 6 maanden (159-297 dagen), verspreid over 4 stoeterijen, werden gerandomiseerd ingedeeld in de verschillende vaccingroepen en volgens de aanbevelingen van de Ierse Turf Club 3 maal gevaccineerd. De eerste twee vaccinaties (V1 en V2) werden met een interval van 5 weken toegediend, de derde vaccinatie (V3) werd 6 maanden na de tweede vaccinatie uitgevoerd. Tot 6 maanden na V3 werd de antistofrespons gemeten. Antistoffen (As) gericht tegen het virale hemaglutinine neutraliseren de infectiviteit van het virus. De As-titer vertoont een zeer goede correlatie met bescherming. Hoge As-gehaltes beschermen zowel tegen klinische ziekte als tegen virusuitscheiding. De As kunnen opgespoord worden met hemaglutinine-inhibitietesten of zoals in deze studie, met single radial hemolysis-testen. De As-respons verliep gelijkaardig voor de vijf vaccins en voor de verchillende Ag (H3N8-types of H7N7) die werden onderzocht. Na V1 bleef de As-respons zwak en meestal te laag om klinische bescherming te verzekeren. De respons na V2 en V3 was veel sterker. Binnen de 3 maanden na V2 werd bij alle vaccins een snelle afname van het As-gehalte gezien. De As-titers van de meeste vaccingroepen zakten onder de grens waarboven het dier klinisch beschermd is. Eenzelfde daling werd gezien na V3. De As-titer bleef tot 3 maanden na V3 wel hoog genoeg om klinische bescherming te bieden maar daalde vervolgens onder deze grens. De respons bij de veulens die gevaccineerd werden met Duvaxyn IET Plus®, was significant sterker dan bij de andere vier vaccins. Bij vijf veulens werd de aanwezigheid van maternale antistoffen vermoed op het tijdstip van de eerste vaccinatie (V1). De vijf vaccins induceerden bij deze dieren geen meetbare As-respons na V1 en naargelang het geval ook niet na V2. Na V3 vertoonden deze dieren allemaal een As-respons. Zonder deze vijf veulens in beschouwing te nemen, werd in deze studie bij 43% van de gevaccineerde dieren geen seroconversie waargenomen na V1. Deze zogenaamde poor responders werden in alle vaccingroepen vastgesteld met uitzondering van de Duvaxyn IET Plus®-groep. Na V2 was het aantal poor responders lager en bij alle veulens werd een respons vastgesteld na V3. Dit hoog gehalte aan poor responders werd volgens de auteurs niet eerder vermeld en deze studie toont volgens hen dan ook het belang aan van een onafhankelijke evaluatie in praktijkomstandigheden als bijkomende informatie bij de kennis die uit experimentele challenge experimenten afgeleid worden. Factoren als de stoeterij waarop de dieren verbleven, de ouderdom van de merrie, het geslacht van het veulen of de ouderdom van het veulen op het tijdstip van V1 hadden geen invloed op de resultaten.
Commentaar BCFI
De resultaten uit deze studie bevestigen de hypothese dat in de praktijk veel veulens niet of onvoldoende beschermd zijn gedurende de primovaccinatie en dat As-titer van de veulens na V3 niet kan gelinked worden met een langdurige bescherming. Deze resultaten zijn gebaseerd op de bepaling van serologische As-titers. Alhoewel de As-titer een belangrijke parameter is, spelen nog andere parameters een rol. De beschermende rol van lokale As of van aspecifieke afweerstoffen die eveneens een bijdrage leveren tot de immunologische bescherming, werd in deze studie niet nagegaan. Daarom moeten deze As-titers beschouwd worden als een indicator van de activiteit van het vaccin waarvan de werkzaamheid werd vastgesteld in andere experimentele studies die deel uitmaken van het registratiedossier. In praktijk wordt niet steeds de maternale immuniteit van de veulens nagegaan. De aanwezigheid van maternale As kan echter belangrijk zijn om het vaccinatieschema aan te passen. In de SPK’s van de verschillende vaccins wordt aangeraden om veulens te vaccineren vanaf 6 maanden of bij een verhoogd infectierisico op een leeftijd van 4 maanden of 3 maanden.
* Dieren die met Equilis Resquin® gevaccineerd werden, werden op hetzelfde tijdstip met een afzonderlijk vaccin tegen tetanos gevaccineerd.
** Met de uitzondering van Equip FT®, zijn deze vaccins ook in België in de handel.