Farmacotherapeutische info

Glucocorticoïden

datum meest recente update: 18-08-2025
Groep
Glucocorticoïden
Indicatie
ontsteking
immunosuppressie
bijnierschorsinsufficiëntie
ketosis
partusinductie

De producten die in dit hoofdstuk worden besproken zijn synthetische glucocorticoïden voor systemische toediening. Het gebruik van glucocorticoïden bij nutsdieren en bij de duif is onderworpen aan wettelijke bepalingen. De beschikbare glucocorticoïden verschillen onderling in metabolische en ontstekingsremmende activiteit (potentie), in mineralocorticoïd effect en in werkingsduur:
- langwerkend (> 36 h), geen mineralocorticoïde werking. 30 x potentie van cortison:  dexamethason
- gemiddelde werkingsduur (12 – 36 h), verwaarloosbare mineralocorticoïde werking, 6 x potentie van cortison: methylprednisolon
- gemiddelde werkingsduur (12 – 36 h), matige tot geringe mineralocorticoïde werking, 5 x potentie van cortison: prednisolon

Glucocorticoïden worden ook elders besproken:

Dexamethason bij ketonemie
Glucocorticoïden lokaal op de huid
Geneesmiddelen voor gebruik in het oor
Behandeling van mastitis

Indicatie

De belangrijkste indicaties voor het gebruik van glucocorticoïden zijn: symptomatische behandeling van acute of chronische immunologische of inflammatoire aandoeningen, immunosuppressie, bijnierschorsinsufficiëntie of behandeling van ketose bij het rund. De klinische omstandigheden bepalen de keuze van het actief bestanddeel, de galenische vorm en de posologie. Deze laatste kan in sterke mate variëren. Zo wordt ter behandeling van acuut ontstekingsoedeem gedurende een korte tijd prednisolon in de vorm van een oplossing aan een twintig maal hogere dan de normaal gebruikte dosis gebruikt. In geval van anafylactische shock worden op geregelde tijdstippen hoge dosissen glucocorticoïden intraveneus toegediend. De, soms langdurige, behandeling van chronische ontstekingsreacties dient steeds met een zo klein mogelijke dosis te gebeuren. Bij immunologische aandoeningen wordt de dosis die vaak heel hoog is, aangepast in functie van de therapeutische respons van het dier. Voor de substitutietherapie van mineralocorticoïdendeficiëntie bij honden met primair hypoadrenocorticisme (ziekte van Addison) zie Primair hypoadrenocorticisme.

Farmacodynamie

Glucocorticoïden werken ter hoogte van nagenoeg elk systeem in het lichaam en hebben een invloed op een groot aantal fysiologische functies. Dit leidt naast de vele nevenwerkingen (zie verder) tot een aantal effecten die therapeutisch van nut zijn. De beschikbare glucocorticoïden verschillen in werkingsduur en kracht. De werkingsduur van de synthetische glucocorticoïden is langer dan deze van hydrocortison. De galenische vorm speelt hierbij een determinerende rol en sommige preparaten hebben een werkingsduur van meerdere weken. De natriumretentie is bij de synthetische glucocorticoïden klein tot zeer klein.

Farmacokinetiek

Bij de parenteraal toe te dienen vormen, onderscheiden we de suspensies en oplossingen in microkristallijne vorm. De oplossingen kunnen intraveneus worden toegediend en veroorzaken onmiddellijk of zeer snel effect. De kinetiek wordt bepaald door het actief bestanddeel. Deze preparaten worden gebruikt bij spoedgevallen, inclusief shock.
Traditioneel onderscheidt men:
- glucocorticoïden met een korte werkingsduur (< 12 h): hydrocortison
- glucocorticoïden met een gemiddelde werkingsduur (12 – 36 h): prednisolon
- glucocorticoïden met een lange werkingsduur (> 36 h): dexamethason
Meestal duurt de werking van deze geneesmiddelen langer dan de werkingsduur die in de bijsluiter/SKP wordt opgegeven. De activiteitsduur uit de bijsluiter/SKP is meestal gebaseerd op farmacokinetische gegevens maar de biologische werking van glucocorticoïden kan langer duren dan uit de concentratie van de stof in het plasma is af te leiden. Preciezere informatie kan eventueel opgevraagd worden bij de registratiehouder. Suspensies worden als subcutane injectie toegediend en worden soms door een trage resorptie gekenmerkt. Ze zijn te vermijden bij substitutietherapieën en bij chronische aandoeningen. Wegens de moeilijk te controleren kinetiek van deze preparaten kunnen herhaalde injecties aanleiding geven tot nevenwerkingen. Deze injecties dienen steeds te worden beperkt tot eenmalige behandelingen of ze dienen te worden gespreid in de tijd om accumulatie te vermijden. Soms is een continue behandeling met glucocorticoïden noodzakelijk: substitutietherapie, immunosuppressie en allergieën. In al deze gevallen is een orale therapie aangewezen. Aan de hand van een posologieschema tracht men de laagste effectieve dosis te vinden. Deze dosis is trouwens sterk afhankelijk van het beoogde resultaat. Het toedienen van de medicatie één dag op twee verlaagt de kans op bijnierinsufficiëntie. In sommige gevallen verliest men echter het beoogde resultaat op de dag dat er niet behandeld wordt. De posologie dient regelmatig te worden geëvalueerd en aangepast in functie van de klinische toestand van de patiënt. De combinatie van glucocorticoïden met andere ontstekingsremmende componenten zoals antihistaminica, essentiële oliën en desensibilisatietherapieën kan nuttig zijn in de dermatologie. Het verhoogd risico op infecties kan worden gecontroleerd door het toedienen van antibiotica. Idealiter maakt men gebruik van bactericide middelen.

Contra-indicatie

Uit de lijst van bijwerkingen zijn een aantal contra-indicaties af te leiden (zie verder).

Bijwerkingen

Het inadequaat gebruik van deze stoffen leidt tot ernstige, soms fatale bijwerkingen. Intoxicaties met ontstekingsremmers maken bij carnivoren een belangrijk deel uit van de farmacovigilantie. Bijwerkingen komen voornamelijk voor wanneer de fysiologische dosis wordt overschreden en wanneer langere tijd wordt behandeld. De symptomen die gepaard gaan met een overdosering zijn die die bij het Cushing-syndroom worden aangetroffen. Men spreekt dan ook van een iatrogene Cushing.
De volgende symptomen kunnen voorkomen:
- Natriumretentie. Deze kan worden vermeden door stoffen te gebruiken met een geringere mineralocorticoïde werking.
- Spierzwakte en hartritmestoornissen, veroorzaakt door hypokaliaemie.
- Hyperglycaemie: glucocorticoïden kunnen een diabetes mellitus verergeren of veroorzaken.
- Katabool effect (spieratrofie)
- Redistributie van vetten
- Polyurie, polydipsie, polyfagie
- Osteoporose (spontane fracturen)
- Verzwakking van ligamenten en pezen
- Cornea-ulcera
- Immunosuppressie en veranderingen in het bloedbeeld. Naast een verminderde resistentie tegen infectieuze agentia, kan er eveneens een reactivatie van bepaalde virale pathologieën ontstaan.
- Maagulcera (synergistisch effect met niet-steroïdale ontstekingsremmers)
- Glaucoom
- Verwerpen en teratogenesis
- Erosies van de gewrichtsoppervlakte met risico op gewrichtsletsels
- Inhibitie van hypothalamus-hypofyse-bijnier-as. Bij het beëindigen van de therapie of bij intense stress, zoals n.a.v. een chirurgische ingreep, trauma of infecties, kan er een bijnierschorsinsufficiëntie ontstaan. Deze kan worden voorkomen door een geleidelijke afbouw van de dosis bij het beëindigen van de therapie. Het gebruik van depotpreparaten kan in dit opzicht een probleem zijn, gezien hun variabele kinetiek.
- Vertraagde littekenvorming
- Huidatrofie. Het gebruik van krachtige preparaten voor lokaal gebruik vormt hier een bijzonder risico.

Interacties

Er zijn vele interacties van glucocorticoïden met andere geneesmiddelen bekend, hierna worden er een aantal belangrijke opgesomd.
- Gelijktijdige toediening met NSAID’s verhoogt de kans op maagerosies.
- Hypokaliaemie kan ontstaan wanneer ze samen met niet-kaliumsparende diuretica (vb. furosemide) worden toegediend.
- Ze verhogen het risico op een toxische werking van digitalisglycosiden.
- De insulinebehoeften kunnen stijgen.
- Vaccinaties dienen te worden uitgesteld.

Voorzorgen voor gebruik

De behandeling met deze stoffen is nagenoeg steeds symptomatisch. Dit mag echter niet verhinderen dat de dierenarts de etiologie van de aandoening tracht vast te stellen en zo mogelijk een etiologische therapie instelt. De gebruikte dosis moet zo laag mogelijk gehouden worden en de behandelingsduur zo kort mogelijk. Het stopzetten van de therapie moet na langdurig gebruik progressief gebeuren.

Voortplanting & lactatie

Gebruik tijdens de dracht is niet veilig. Bij grote huisdieren veroorzaken glucocorticoïden abortus of partusinductie in de latere stadia van de dracht.

In dezelfde Farmacotherapeutische groep