Voor de behandeling van nematoden bij het paard zijn er wereldwijd slechts 3 anthelminthicaklassen beschikbaar: benzimidazoles (fenbendazole), tetrahydropyrimidines (pyrantel) en macrocyclische lactonen (ivermectine en moxidectine). De actieve stoffen tussen haakjes zijn als diergeneesmiddel in België beschikbaar voor (voedselproducerende) paarden.
Voor de behandeling van cestoden is praziquantel beschikbaar, maar uitsluitend als een combinatie met ofwel ivermectine of moxidectine.
De werkzaamheid van deze anthelminthica komt meer en meer onder druk te staan door een toenemende anthelminthicumresistentie. Figuur 1 illustreert dat resistentie van paardennematoden tegen anthelminthica de laatste jaren vaker wordt gemeld (Nielsen, 2022).
Vooral bij Cyathostominae (kleine strongyliden) en Parascaris spp. (spoelworm) is resistentie een reëel en ernstig te nemen bedreiging, ook in België (Claerebout, 2023).
Er zijn nog geen aanwijzingen voor het bestaan van resistentie bij Strongylus spp. (grote strongyliden) of bij cestoden (Rendle et al., 2019), al zou dit laatste ook verklaard kunnen worden door een gebrek aan geschikte diagnostische testen voor cestoden waarbij de paarden niet hoeven geëuthanaseerd te worden (Rendle et al., 2019).
Figuur 1. Percentage studies waarin resistentie gemeld wordt. In de balkjes wordt per wormsoort het totaal aantal studies vermeld dat sinds 2000 uitgevoerd en gepubliceerd werd met ML: macrocyclische lactonen (ivermectine of moxidectine), PYR: pyrimidines (pyrantel), BENZ: benzimidazoles (fenbendazole). De lengte van de balkjes geeft het percentage van de studies waarin anthelminthicumresistentie vastgesteld is (gebaseerd op Nielsen., 2022).
Als belangrijkste oorzaken voor anthelminthicumresistentie worden onderdoseren en het frequent gebruik van steeds dezelfde anthelminthicaklassen vermeld (ESCCAP, 2019; AAEP 2019).
Omdat er voor de nabije toekomst geen alternatieven voor de huidige anthelminthica te verwachten zijn, zoals effectieve vaccins of nieuwe moleculen, is het belangrijk dat de werkzaamheid van deze anthelminthica zo lang mogelijk kan worden behouden.
Dit kan door over te schakelen naar een duurzamere behandelingsstrategie door, waar mogelijk, anthelminthica minder frequent maar gerichter in te zetten en door volop in te zetten op aanvullende maatregelen die de infectiedruk in de omgeving onder controle houden, zoals een goed weidebeheer en quarantainemaatregelen.
Duurzaam ontwormen, principes en toepassing
De ontwormingsschema’s bij paarden richten zich voornamelijk op de controle van Cyathostominae spp. (kleine of niet-migrerende strongyliden), omdat deze bij alle paarden, ongeacht hun leeftijd, voorkomen.
Bovendien zijn alle anthelminthica die werkzaam zijn tegenover de Cyathostominae, ook werkzaam tegen de Strongylus spp. (grote of migrerende strongyliden) waarvan de prevalentie in de afgelopen decennia is teruggedrongen door het intensief ontwormen met macrocyclische lactonen (ESCCAP, 2019).
In principe wil men de weidebesmetting en dus de opname van infectieuze larven laag houden om ziektetekens bij grazende dieren te voorkomen. Dit is vooral belangrijk voor veulens en jonge paarden die nog geen of onvoldoende immuniteit opgebouwd hebben.
In Tabel 1 worden de verschillende ontwormingsstrategieën en hun belangrijkste eigenschappen met elkaar vergeleken.
Het routinematig ontwormen op vaste tijdsintervallen wordt nog steeds aangeraden voor jonge dieren (ESCCAP, 2019; Rendle et al., 2019).
Om het totaal aantal behandelingen te beperken, kan bij volwassen paarden doelgericht of selectief worden ontwormd.
In ‘targeted treatment’ of doelgerichte ontwormingsschema’s worden alle paarden ontwormd op momenten dat de gemiddelde FEC (Fecal Egg Count) voor de kudde hoog is en er dus een hogere weidebesmetting verwacht wordt. Het ontwormen wordt gebaseerd op de FEC-bepaling van mengmonsters (≤ 10 paarden van dezelfde leeftijdsgroep). De grenswaarden die voor het ontwormen gehanteerd kunnen worden, zijn voorgesteld in Tabel 2. Sommige auteurs raden een hogere grenswaarde aan voor individuele paarden: 500 EPG (Eggs per gram) (zie http://www.parasietenwijzer.nl/ ), terwijl andere auteurs een lagere grenswaarde (200 EPG) aanraden (Pfister et al., 2018; Nielsen et al., 2014).
Aangezien in een groep paarden een minderheid van de volwassen dieren (20%) voor het gros van de weidebesmetting met strongylideneieren (80%) zal zorgen (Rendle et al., 2019), kunnen enkel de paarden die het meeste bijdragen tot de weidebesmetting geselecteerd en behandeld worden.
Deze zgn. selectieve ontworming kan bij volwassen paarden worden uitgevoerd op basis van individuele FEC-bepalingen (zie Tabel 2).
Ontwormen op basis van FEC - tijdstip en frequentie FEC bepalingen
In de meeste populaties van volwassen paarden worden voor het doelgericht of selectief ontwormen, minstens drie à vier FEC-bepalingen per jaar aangeraden, gelijkmatig verdeeld over de weideperiode of tussen maart en november bij paarden die continu op de weide staan.
Bij paarden die behandeld werden, wordt een volgende FEC bepaald na het verstrijken van de egg reappearance period (ERP). De ERP bedraagt voor pyrantel: 1 maand, ivermectine: 2 maanden en moxidectine: 3 maanden na de behandeling (Rendle et al., 2019; Nielsen, 2022).
Als een goede wormpreventie werd toegepast (weidebeheer en ontwormingen), blijft de weidebesmetting laag en is een larvicide behandeling in de herfst (opstalbehandeling) in principe niet nodig.
Voordelen?
Na een selectieve behandeling zullen in principe de niet-behandelde paarden vooral eieren uitscheiden van gevoelige wormen en de behandelde paarden scheiden geen of enkel resistente wormeieren uit.
De wormpopulatie op de weide zal dus steeds uit voldoende gevoelige wormen bestaan die niet in contact gekomen zijn met het anthelminthicum en dus geen selectiedruk hebben ondergaan. Deze wormen, die deel uitmaken van de zgn. refugia1, zullen als het ware de populatie met resistente wormen op de weide ‘verdunnen’ waardoor de resistentieselectie in de kudde wordt afgeremd (zie Figuur 2).
Figuur 2. Selectief behandelen zorgt ervoor dat de populatie niet-resistente wormen in refugia voldoende groot is (naar Rendle et al. 2019).
Om de kans op resistentie te verlagen is het aangeraden om te behandelen wanneer de refugia op de weide groot is en het aantal behandelingen te beperken wanneer de wormpopulatie in refugia klein is (periodes met droog en warm weer). Traditioneel werd aangeraden om de dieren na het ontwormen naar een ‘propere’ weide te verplaatsen. Deze maatregel wordt hier niet aanbevolen omdat dit de refugia zou verkleinen wat de resistentieontwikkeling in de hand werkt.
In diverse studies is aangetoond dat selectief ontwormen leidt tot minder behandelingen in de kudde zonder de gezondheid van de paarden aan te tasten (ESCCAP, 2019).
Recent onderzoek op basis van een Cyathostominae-model bevestigde dat de resistentieselectie duidelijk vertraagt wanneer de behandelingsfrequentie afneemt. Het effect was het grootst wanneer de paarden in de kudde gemiddeld niet meer dan 2x per jaar behandeld werden. (Leathwick et al., 2019). Ook Geurden et al. (2021) stelden in een gelijkaardig model een afname van ML-resistentie vast wanneer het aantal behandelingen daalde.
Om resistentie-ontwikkeling voldoende af te remmen zou er volgens Leathwick et al. (2019) gestreefd moeten worden naar max. 2 behandelingen per paard per jaar.
Een mogelijk gevolg van een selectiever gebruik van anthelminthica is een verhoogde prevalentie van Strongylus spp. (grote strongyliden).
Deense en Zweedse onderzoekers stelden op bedrijven die selectief ontwormden een hogere prevalentie van Strongylus spp. vast dan op bedrijven die strategisch ontwormden (Nielsen et al., 2012; Tydén et al., 2019).
Om mogelijke ziekte-uitbraken door Strongylus spp. te vermijden wordt aangeraden om Strongylus spp. op het bedrijf te monitoren (a.h.v. coprocultuur op mengmonsters of moleculaire identificatie (PCR)).
Indien Strongylus spp. worden vastgesteld, worden alle paarden 2 x per jaar (latere lente en herfst/winter) ontwormd met een product dat werkzaam is tegen de adulte en larvale vormen (macrocyclische lactonen, fenbendazole) en dit voor minstens 2 opeenvolgende jaren (ESCCAP, 2019).
Bijkomende maatregelen
Ongeacht de gekozen ontwormingsstrategie zijn bijkomende maatregelen die de wormbesmetting in de omgeving verlagen, zeer belangrijk.
Een belangrijke maatregel is het regelmatig verwijderen van de mest op de weide (minimum 2 x/week, dus voor de infectieuze larven zich kunnen ontwikkelen en verspreiden) wat tot een belangrijke daling van de weidebesmetting leidt (Herd, 1986; Osterman-Lind et al.,2022). Bijkomend voordeel is dat er geen typische defecatiezones ontstaan en er een grotere oppervlakte van de weide kan worden begraasd.
Deze en andere maatregelen worden in Kader 1 opgesomd. Voor een uitvoerige bespreking wordt verwezen naar verschillende richtlijnen of publicaties over dit onderwerp (ESCCAP, 2019; Rendle et al., 2019; Herd, 1986 en Osterman-Lind et al., 2022).
Belangrijk voor het slagen van elk behandelingsplan is om bij de ontwikkeling ervan de eigenaars te betrekken. Geef ze voldoende uitleg zodat zij de risico’s op hun bedrijf kunnen inschatten en hou rekening met hun bezorgdheden wanneer bepaalde maatregelen niet haalbaar zijn voor hun bedrijf (Rose Vineer et al., 2017).
Ontwormen voor andere wormspecies dan strongyliden bij volwassen paarden
Lintworm – Anoplocephala perfoliata
Slechts een deel van de volwassen paarden is besmet met volwassen lintwormen en ziektetekens geassocieerd met lintwormen zijn zeldzaam. In kleine aantallen worden lintwormen bij volwassen paarden als niet-pathogeen beschouwd, zwaardere infecties worden geassocieerd met koliek (Back et al., 2013).
Vooral op oude, vervilte weides is er een risico op lintworminfecties. Infectie gebeurt vooral in de 2de helft van het weideseizoen, via opname van de besmette tussengastheer (mosmijten).
Traditioneel wordt routinematig jaarlijks of halfjaarlijks behandeld voor lintwormen.
Ontwormen (met praziquantel) zou echter enkel nodig zijn indien A. perfoliata op het bedrijf is vastgesteld op basis van coprologisch onderzoek op mengmonsters (heel lage gevoeligheid voor Anoplocephala) of door het aantonen van antistoffen2 tegen Anoplocephala perfoliata (ESCCAP, 2019).
Aarsworm – Oxyuris spp.
Wanneer Oxyuris spp. wordt vastgesteld zijn naast de behandeling, ook de decontaminatie van de omgeving (stalmuren, kribbe en andere plaatsen waar de eieren afgezet kunnen worden tijdens het schuren van de achterhand) en het ontsmetten van voorwerpen zoals borstels zeer belangrijk.
Het reinigen van de perianale regio met een zeepoplossing kan één, bij voorkeur twee maal per dag worden uitgevoerd. Een olieachtige spray of gel kan na het reinigen op het perineum worden aangebracht om de migratie van vrouwelijke wormen en het vastkleven van de eitjes te bemoeilijken.
Longworm – Dictyocaulus arnfieldi
Dictyocaulus arnfieldi is zelfs bij paarden die samen met ezels grazen zelden een klinisch probleem. Macrocyclische lactonen en benzimidazole die tegen strongyliden gebruikt worden, zijn ook werkzaam tegen longworm.
Fasciola spp.
Over het algemeen worden paarden als meer resistent beschouwd tegen infecties met F. hepatica dan herkauwers. Toch kunnen klinische tekens niet worden uitgesloten bij paarden die in contact komen met geïnfecteerde herkauwers of grazen op besmette weiden.
De dieren vertonen dan een verminderde lichaamsconditie met ruw haarkleed en vermageren, een verminderd prestatievermogen en af en toe wordt diarree opgemerkt (Campe et al., 2011).
Volgens een onderzoek naar F. hepatica bij paarden in het VK, worden paarden relatief frequent blootgesteld aan deze parasiet en wordt deze misschien onderschat als oorzaak van leverziekte bij het paard (Howell et al., 2020).
Coprologisch onderzoek is vaak vals-negatief. De diagnose gebeurt op basis van ELISA-testen (Howell et al., 2020).
Voor het paard zijn er voor de behandeling van F. hepatica geen diergeneesmiddelen vergund. De behandeling met triclabendazole (12 mg/kg per os) dat actief is tegen de adulte en de immature stadia van de parasiet, gebeurt volgens de principes van de cascade (Nelis et al., 2010).
Gasterophilus spp.
Een ontworming met macrocyclische lactonen in oktober/november bestrijdt eveneens de larvale stadia van Gasterophilus spp (ESCCAP, 2019; Rendle et al., 2019). Ideaal gebeurt deze behandeling na een vorstperiode om herbesmetting te voorkomen.
Ontwormen van veulens en jonge paarden (< 3 jaar)
Zelfs op bedrijven met een goede stal- en weidehygiëne zijn klinische ziektetekens bij veulens en jonge paarden veroorzaakt door worminfecties niet uit te sluiten.
Naast strongyliden, is bij jonge paarden ook Parascaris spp. (spoelworm) een belangrijke ziekteoorzaak met onder meer respiratoire symptomen door migrerende larven en koliek door volwassen wormen waardoor regelmatig ontwormen noodzakelijk blijft. In het verleden werd vaak aanbevolen veulens frequent te behandelen (tot elke 4-8 weken tijdens hun eerste levensjaar), maar vanwege het resistentieprobleem, zowel bij Parascaris spp., als bij Cyathostominae spp. wordt dit niet langer passend geacht.
Behandeling van veulens en jonge paarden tegen lintworm (op het einde van de zomer) is enkel nodig wanneer deze parasiet op het bedrijf is vastgesteld. Bij oudere veulens (> 3 maanden) kan de behandeling gebaseerd worden op het vaststellen van (niet-maternale!) antistoffen.
Opname van Strongyloïdes westeri (veulenworm) door het veulen gebeurt initieel via de melk en daarna door herbesmetting uit de omgeving, maar leidt zelden tot ziektetekens. Routinematig behandelen van veulens of merries is door de afnemende prevalentie van deze weinig pathogene worm niet aanbevolen (ESCCAP, 2019; Rendle et al., 2019).
Indien S. westeri is aangetoond bij mestonderzoek van jonge veulens met diarree kan er behandeld worden. Behandeling van veulens (op leeftijd 2 weken) en merries (1 à 2 dagen voor de partus) is enkel aanbevolen op bedrijven waar deze parasiet is vastgesteld. Op deze bedrijven kan ook geopteerd worden om enkel de veulens met slappe mest te behandelen.
Quarantaine
Nieuwe paarden die drager kunnen zijn van nieuwe wormsoorten voor het bedrijf (bv. lintworm) of van resistente wormen, worden bij aankomst op het bedrijf meteen in quarantaine geplaatst. Aanbevolen wordt om de dieren bij aankomst te behandelen met moxidectine dat actief is tegen zowel grote als kleine strongyliden, aangevuld met praziquantel actief tegen lintworm (ESCCAP, 2019; Rendle et al., 2019). Onder ideale omstandigheden zou de werkzaamheid van de behandeling tegen strongyliden na 14 dagen gecontroleerd moeten worden vooraleer de paarden in de groep gebracht worden. Een ideale quarantaineduur is dan 2 à 3 weken. Wanneer dit op een bedrijf niet haalbaar is wordt een strikt minimum van 3 à 4 dagen quarantaine na het ontwormen aanbevolen.
Zeker de mest van paarden in quarantaine moet steeds buiten het bereik van paarden gestockeerd worden omdat de aanwezige larven zich tot 150 cm kunnen verplaatsen en aanpalende weides of paddocks besmetten (Osterman-Lind et al., 2022).
Anthelminthica en resistentie
In Tabel 3 worden de anthelminthica en hun activiteit tegen de verschillende nematoden en cestoden weergegeven. Voor een lijst met de diergeneesmiddelen die in België beschikbaar zijn, wordt verwezen naar het Vetcompendium/nematoden/paard en Vetcompendium/cestoden/paard.
De moleculen in Tabel 3 zijn als diergeneesmiddel vergund voor zowel voedselproducerende dieren, als niet-voedselproducerende paarden.
Macrocyclische lactonen, inclusief de combinaties met praziquantel, zijn niet geïndiceerd voor merries die melk produceren voor humane consumptie.
Diergeneesmiddelen op basis van moxidectine zijn niet geïndiceerd voor veulens jonger dan 4 maanden of 6,5 maanden voor de combinatie praziquantel + moxidectine. De combinatie praziquantel met ivermectine kan toegediend worden aan veulens vanaf de leeftijd van 2 maanden.
Resistentie tegen benzimidazoles bij Cyathostominae spp. (kleine strongyliden) en tegen macrocyclische lactonen (ML) bij Parascaris spp. komt wereldwijd voor, ook in België (Dorny et al., 2000; Nielsen, 2022; Claerebout, 2023).
Resistentie tegen ML (ivermectine, moxidectine) werd gemeld bij Cyathostominae, maar werd in België nog niet gerapporteerd (Claerebout, 2023). In hoeverre een verkorte ERP, die in België wel reeds is gemeld (Geurden et al., 2014), een voorbode is van resistentie is momenteel niet met zekerheid geweten (Nielsen, 2022).
Fenbendazole en moxidectine bezitten een larvicide werking. Gezien de wijdverbreide resistentie tegen fenbendazole is deze molecule ook niet aangewezen voor larvicide behandeling tegen strongyliden. In een aantal studies werd een verminderde larvicide werking vastgesteld voor moxidectine (Nielsen, 2022).
Pyrantel kan door zijn breed werkingsspectrum strategisch ingezet worden om het gebruik van ML te sparen. Geurden et al. (2021) konden de behandeling met ML van 6 of 4 maal per jaar reduceren naar 2 maal per jaar (in de lente en herfst) gecombineerd met een pyrantel-behandeling voor paarden met FEC > 250 in april en november zonder de gezondheid van de dieren in gevaar te brengen. Daarenboven bleek uit simulaties dat hierdoor de resistentie voor ML afgeremd werd.
Pyrantelresistentie bij Cyathostominae spp. wordt vaak gerapporteerd (Nielsen, 2022) en werd door Dorny et al. (2000) vastgesteld in België. In de hierboven vermelde studie van Geurden et al. (2021) die op Belgische bedrijven werd uitgevoerd, werd geen verminderde werkzaamheid van pyrantel vastgesteld.
Zes studies (onder meer uit Frankrijk, Duitsland en Tsjechië) rapporteerden allemaal een verminderde werkzaamheid van ML tegen Oxyuris spp. (Nielsen, 2022).
Praziquantel is enkel als een combinatieproduct met ML beschikbaar. Omdat de epidemiologie van lintwormen zeer verschillend is van andere wormsoorten zoals Cyathostominae, kunnen deze combinatieproducten de resistentieontwikkeling tegen ML bij deze andere wormsoorten in de hand werken.
Wanneer er getwijfeld wordt aan de werkzaamheid van een (correct gekozen) anthelminthicum op het bedrijf en doseringsfouten uitgesloten kunnen worden (onderdoseren door verkeerde inschatting van het lichaamsgewicht of door het gedeeltelijk uitspuwen van orale geneesmiddelen), is het mogelijk dat er een resistentieprobleem is tegen het gebruikte anthelminthicum.
Een vermoeden van resistentie kan voor nematoden worden beoordeeld door het uitvoeren van een FECRT-test (Fecal Egg Count Reduction Test3). Een jaarlijkse FECRT wordt aanbevolen om de werkzaamheid van de gebruikte anthelminthica op het bedrijf te monitoren.
Voor een overzicht van de levenscycli van de verschillende wormsoorten en Gasterophilus spp. wordt verwezen naar de ESCCAP-Guideline: Guide on treatment and Control of Equine Gastrointenstinal Parasite Infections (ESCCAP, 2019) of naar http://www.parasietenwijzer.nl/.
Voetnoten
-
De refugia is het deel van de wormpopulatie dat niet onderhevig is aan de selectiedruk die ontstaat bij het gebruik van het anthelminthicum. De wormstadia in het paard die niet gevoelig zijn aan het gebruikte anthelminthicum, de wormen in paarden die niet behandeld worden en de vrij levende wormen op de weide vormen samen de refugia.
-
Serologische testen zijn in België niet beschikbaar, in de praktijk worden de speekselstalen naar Nederland verzonden en gebeurt de detectie in het VK. De test is ook relatief duur.
-
Het principe van de FECRT is gebaseerd op het uitvoeren van 2 FEC’s: de eerste vóór het ontwormen en de tweede na toediening van het ontwormingsmiddel maar binnen de ERP van het gebruikte ontwormmiddel. Met deze 2 FEC’s wordt de procentuele vermindering van de FEC voor elk paard berekend en het verminderingspercentage voor het bedrijf bepaald. Op basis van deze waarde kan de aan- of afwezigheid van geneesmiddelenresistentie worden beoordeeld. Specifieke richtsnoeren voor FECRT bij paarden worden ontwikkeld door de World Association for the Advancement of Veterinary Parasitology (WAAVP) (Kaplan, in preparation).
Bibliografie
-
AAEP. AAEP Internal Parasite Control Guidelines. 10 02 2019.
-
Back H, Nyman A, Osterman Lind E. „The association between Anoplocephala perfoliata and colic in Swedish horses--a case control study.” Verterinary Parasitology, nov 2013: 8;197(3-4):580-5. doi: 10.1016/j.vetpar.2013.07.020. Epub 2013 Jul 22. PMID: 23993633.
-
Campe J., Vyt Ph., Ducheyne K. „Leverbot op een Belgische stoeterij Fasciolis in horses on a Belgian stud farm.” Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 2011: 80(80):403-406.
-
Claerebout, E. “Vraag & Antwoord”, Anthelminthicumresistentie bij paarden.” Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 2023: 92(1), 37. doi: https://doi.org/10.21825/vdt.85862.
-
Dorny P., Meijer I., Smets K., Vercruysse J. „A survey of anthelmintic resistance on Belgian horse farms.” Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 2000: 69, 334-337.
-
ESCCAP. A Guide to the Treatment and Control of Equine Gastrointestinal Parasite Infections. 10 02 2019.
-
Geurden T., Van Doorn D., Claerebout E., Kooyman F., De Keersmaecker S., Vercruysse J., Besognet B., Vanmisetti B., Di Regalbono A.F., Beraldo P., Di Cesare A. and Traversa D. „Decreased strongyle egg re-appearance period after treatment with ivermectin and moxidectin in horses in Belgium, Italy and The Netherlands.” Veterinary Parasitology, 2014: 04(3-4), pages 291–296.
-
Geurden T, De Keersmaecker F, De Keersmaecker S, Claerebout E, Leathwick DM, Nielsen MK, Sauermann CW. „Three-year study to evaluate an anthelmintic treatment regimen with reduced treatment frequency in horses on two study sites in Belgium.” Vet Parasitol, 2021: 298:109538. doi: 10.1016/j.vetpar.2021.109538. Epub 2021 Jul 30. PMID: 34364153.
-
Herd, R.P. „Epidemiology and control of equine strongylosis at Newmarket.” Equine Veterinary Journal, 1986: Nov;18(6):447-52. doi: 10.1111/j.2042-3306.1986.tb03684.x.
-
Howell, A.K., Malalana, F., Beesley, N.J., Hodgkinson, J.E., Rhodes, H., Sekiya, M., Archer, D., Clough, H.E., Gilmore, P. and Williams, D.J.L.,. „Fasciola hepatica in UK horses.” Equine Veterinary Journal, 2020: 52: 194-199. https://doi.org/10.1111/evj.13149.
-
Kaplan, R.M., Levecke, B., Denwood, M. Torgerson, P.R., Dobson, R.J., Thamsborg, S.M., Nielsen, M.K., Gilleard, J.S., Vercruysse, J. „World Association for the Advancement of Veterinary Parasitology (WAAVP) guideline for diagnosing anthelmintic resistance.” Veterinary Parasitology, in preparation.
-
Leathwick D.M., Suaermann C.W., Nielen M.K. „Managing anthelmintic resistance in cyathostomin parasites: Investigating the benefits of refugia-based strategies.” International Journal for Parasitology: Drugs and Drug Resistance, 2019: 10:118-124. doi: 10.1016/j.ijpddr.2019.08.008. Epu.
-
Nelis H., Geurden T., Deprez P. „Fasciola hepatica bij het paard.” Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 2010: 79, 436-444.
-
Nielsen MK, Vidyashankar AN, Olsen SN, Monrad J, Thamsborg SM. „Strongylus vulgaris associated with usage of selective therapy on Danish horse farms-is it reemerging?” Vet. Parasitol., 2012: Oct 26;189(2-4):260-6. doi: 10.1016/j.vetpar.2012.04.039.
-
Nielsen MK, Pfister K, von Samson-Himmelstjerna G. „Selective therapy in equine parasite control--application and limitations.” Veterinary Parasitology, MAy 2014: 28;202(3-4):95-103. doi: 10.1016/j.vetpar.2014.03.020. Epub 2014 Mar 22. PMID: 24702770.
-
Nielsen KM. „Anthelmintic resistance in equine nematodes: Current status and emerging trends.” International Journal for Parasitology: Drugs and Drug Resistance, 2022: 20 (2022) 76–88.
-
Osterman-Lind, E., Hedberg Alm, Y., Hassler, H., Wilderoth, H., Thorolfson, H., Tydén E. „Evaluation of Strategies to Reduce Equine Strongyle Infective Larvae on Pasture and Study of Larval Migration and Overwintering in a Nordic Climate.” Animals, 2022: 12, 3093. https://doi.org/10.3390/ani12223093.
-
Pfister K, van Doorn D. „New Perspectives in Equine Intestinal Parasitic Disease: Insights in Monitoring Helminth Infections.” Veterinary Clinics of North America Equine Practice, Apr 2018: 34(1):141-153. doi: 10.1016/j.cveq.2017.11.009. Epub 2018 Feb 6. PMID: 29426708.
-
Rendle D, Austin C, Bowen M, Cameron I, Furtado T, Hodgkinson J, McGorum B, Matthews JB. „Equine de-worming: a consensus on current.” UK Vet Equine, 2019.
-
Rose Vineer H, Vande Velde F, Bull K, Claerebout E, Morgan ER. „Attitudes towards worm egg counts and targeted selective treatment against equine cyathostomins.” Prev Vet Med. , 2017: 1;144:66-74. doi: 10.1016/j.prevetmed.2017.05.002. Epub 2017 May 6. PMID: 28716205.
-
Tydén E, Enemark HL, Franko MA, Höglund J, Osterman-Lind E. „Prevalence of Strongylus vulgaris in horses after ten years of prescription usage of anthelmintics in Sweden.” Vet. Parasitol., 2019: 276S:100013. doi: 10.1016/j.vpoa.2019.100013. Epub 2019 May 26. PMID: 34311935.