Folia Veterinaria

Afleveren van diergeneesmiddelen tegen vlooien in de apotheek

datum publicatie: 30-06-2023
Doeldier
hond
kat
fret
Indicatie
vlooien
teken
Antiparasitica - parasitaire infectie
Actief bestanddeel
afoxolaner
deltamethrine
dimpylaat
imidacloprid
fipronil
pyriprole
permethrine
S-methopreen
flumethrine
pyriproxyfen
dinotefuran
Topics
Antiparasitica

Een aantal diergeneesmiddelen zijn niet op voorschrift en kunnen op vraag van de eigenaar in de apotheek worden afgeleverd. Op basis van criteria voor werkzaamheid en veiligheid bepaalt de apotheker de gepaste keuze.

Het kiezen van een vlooienmiddel is geen kwestie van toeval. Sommige producten die niet op voorschrift zijn, hebben niet de wettelijke status van "geneesmiddel" en zijn daarom niet onderworpen aan dezelfde werkzaamheidscriteria als geneesmiddelen die door een dierenarts worden verschaft of in een apotheek worden afgeleverd. Om huisdiereigenaars te begeleiden bij deze keuze, moeten apothekers hen kunnen adviseren op basis van verschillende werkzaamheids- en veiligheidscriteria, die in dit artikel worden besproken.

Actieve bestanddelen: twee verschillende therapeutische strategieën

Vlooienbestrijdingsmiddelen werken op verschillende manieren om vlooien te doden en herinfectie te voorkomen. Gedetailleerde informatie over elke categorie werkzame stoffen die in België verkrijgbaar zijn, is online beschikbaar.

Op basis van het werkingsmechanisme onderscheidt men twee groepen:

  1. Adulticiden (tigolaner, pyriprol, imidaclopride, fipronil, pyrethrinoïden, cholinesteraseremmers, isoxazolines, dinotefuran, macrocyclische lactones) veroorzaken paralyse en dood door in te werken op het zenuwstelsel van de vlo.
  2. Insectengroei-inhibitoren (IGI) (S-methopreen, pyriproxyfen, lufenuron) verhinderen de normale ontwikkeling van vlooieneieren en -larven door het verstoren van de chitinesynthese die nodig is voor de bouw van het exoskelet van de vlo of door het verstoren van de groei.

Repulsiva tegen teken zijn eveneens als biociden in de handel beschikbaar. Biociden tegen schadelijke organismen worden in de handel toegelaten op basis van veiligheids- en werkzaamheidscriteria. Ter vergelijking, voor diergeneesmiddelen zijn gecontroleerde studies vereist die de klinische werking tegen een pathologie bij het dier aantonen. Een lijst met toegelaten biociden is online beschikbaar (zie ook KB van 4 april 2019, art. 5.2).

Het is belangrijk om een vlooienbestrijdingsmiddel te kiezen op basis van het werkingsmechanisme dat het meest geschikt is voor het beoogde huisdier, rekening houdend met zijn fysiologische kenmerken (leeftijd/gewicht, dracht, lactatie, enz.), levensstijl, eventuele allergieën of intoleranties en de risico's voor mensen die in contact komen met het dier en met risico’s voor het leefmilieu.

Het werkingsspectrum van deze actieve stoffen en hun belangrijkste eigenschappen worden weergegeven in Tabel 1.

Er moet worden opgemerkt dat de aanwezigheid van een actieve stof in een geneesmiddel niet zomaar zijn werkingsspectrum tegen vlooien, teken, luizen en mijten kan voorspellen aangezien dit afhangt van de concentratie van de actieve ingrediënten en de toedieningswijze.

Daarnaast combineren sommige geneesmiddelen meerdere actieve ingrediënten om het werkingsspectrum uit te breiden naar inwendige parasieten. Dierenartsen en apothekers moeten daarom de SKP/bijsluiter van elk geneesmiddel ongeacht het al of niet op voorschrift is, raadplegen om een geïnformeerde keuze te kunnen maken.

Therapeutische aanpak afstemmen op de levenscyclus van de vlo

In de levenscyclus van de vlo bestaat uit 4 stadia : ei, larve, nymfe en volwassen vlo (Figuur 1).

Levencyclus van de vlo

Figuur 1. Levencyclus van de vlo.

 

Deze levenscyclus wordt dikwijls visueel voorgesteld als piramide om de verhouding van vlooien in de 4 ontwikklingsstadia in de omgeving weer te geven en de complexiteit van de bestrijding te illustreren (Figuur 2).

Piramide met de verschillende ontwikkelingsstadia van de vlo

Figuur 2. Piramide met de verschillende ontwikkelingsstadia van de vlo.

 

Uit het aandeel van de verschillende niveua’s in deze piramide blijkt het belang om naast het dier ook de omgeving direct of indirect te behandelen om vlooien effectief te elimineren.

Eieren, larven en nymfen kunnen zich verschuilen in tapijten, meubelen, en in elk scheurtje of elke barst in de leefomgeving van het dier waardoor de eradicatie bemoeilijkt wordt.

Het is daarom aan te raden om de omgeving van het geinfecteerde dier grondig schoon te maken door regelmatig te stofzuigen, stofzuigerzakken te verwijderen of te behandelen en mandengoed en tapijten te wassen.

Bij zware infestaties kunnen vlooienbestrijdingsmiddelen, zoals insecticidesprays die in drogisterijen en apotheken worden verkocht, ook worden gebruikt om vlooien te verdelgen op plekken in de omgeving waar de stofzuiger niet bij kan. Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat deze producten niet kunnen worden toegepast op het dier. Sommige van deze diergeneesmiddelen hebben een dubbele werking namelijk als adulticide tegen de volwassen vlooien die zich op het behandelde dier bevinden en via zijn haar en huidschilfers komen de actieve in de omgeving terecht waar ze een ovicide/larvicide werking hebben.

Sommige geneesmiddelen hebben alleen een remmend effect op de larvale groei, zonder effect op de volwassen vormen, door vergiftiging van de eieren van volwassen vlooien die op het dier zijn blootgesteld (zie "Overzichtstabel antiparasitaire middelen voor gebruik op de huid als pour-on, spot-on, halsband, spray").

De therapeutische strategie die moet worden toegepast, hangt af van het besmettingsniveau in de omgeving, de bronnen van herbesmetting en de levensstijl van het dier. Er moet ook rekening worden gehouden met allergie voor vlooienspeeksel en polyparasitisme. Een diagnose door een dierenarts is daarom vaak nodig om andere pathologieën uit te sluiten en om al deze factoren te integreren in een beredeneerde therapeutische keuze die gericht is op het optimaliseren van de werkzaamheid van de voorgeschreven geneesmiddelen. De aanwezigheid of vermoede aanwezigheid van vlooien alleen is een simplistisch criterium dat kan leiden tot de verstrekking van geneesmiddelen die niet op voorschrift zijn omdat ze in de gegeven situatie ondoeltreffend zijn.

Een larvengroei-inhibitor zal bijvoorbeeld niet voldoende zijn als de omgeving voortdurend opnieuw wordt besmet door een dier dat zich elders continu kan herbesmetten. In een "gesloten" omgeving met lage besmettingsniveaus kan dit product wel doeltreffend zijn. Afhankelijk van de omstandigheden kan een adulticide product het effect van de groeiremmers aanvullen.

Farmacologische vorm: baten-risicoanalyse in functie van farmacokinetische criteria

In België zijn er verschillende soorten vlooienmiddelen voor honden en katten verkrijgbaar bij de apotheek. Hun algemene kenmerken worden hieronder samengevat. Ze bepalen hoe snel en hoe lang het diergeneesmiddel werkt, de risico's voor het dier, zijn soortgenoten, de persoon die het middel toedient en het gezin waar het dier leeft, alsook de milieurisico’s die kunnen ontstaan bij het gebruik van het product.

Naargelang de eigenaar zal de galenische vorm van het voorgestelde product in meer of mindere mate zijn of haar therapietrouw van bepalen. Een slechtere therapietrouw is een belangrijkere oorzaak van ondoeltreffendheid van het product dan parasitaire resistentie (Dijksman, 2015; Rust, 2016; Hodoul, 2019).

Resistentie tegen carbamaten, organofosfaten en pyrethroïden is gerapporteerd met wisselende frequentie, afhankelijk van het onderzoek en de regio. Andere moleculen, die al langer bestaan, zoals fipronil en imidacloprid, kunnen ook het doelwit zijn van een vermindering van de gevoeligheid van parasieten. Systematische, diepgaande studies zijn nodig om de betrokken mechanismen, de mate en de frequentie en geografische verspreiding van resistentie te identificeren. In de praktijk kan een gedeeltelijke of volledige resistentie pas worden vermoed wanneer uit controle gebleken is dat de eigenaar zich aan de behandeling heeft gehouden waardoor de behandeling met een ander actief bestanddeel moet worden verdergezet.

Het is belangrijk om de gebruiksaanwijzing en vooral de dosis en toedieningsfrequentie van de producten op te volgen. Diergeneesmiddelen voor honden mogen niet gebruikt worden bij katten of omgekeerd en de grootte en het gewicht van de dieren moet gerespecteerd worden. Hetzelfde geldt voor andere diersoorten (fretten, konijnen, pluimvee, enz.). Over het algemeen is de werkzaamheid van de verschillende galenische vormen vergelijkbaar, gezien de werkzaamheidscriteria waaraan moet worden voldaan om een vergunning voor het in de handel brengen te verkrijgen (Tabel 2). Het spectrum is echter specifiek voor elk geneesmiddel, net als de duur van de werkzaamheid (zie hierboven).

Galenische vorm

Het diergeneeskundig voorschrift beschermt de diergezondheid, de volksgezondheid en het leefmilieu

Of een diergeneesmiddelen tegen vlooien al of niet op voorschrift is, wordt bepaald door de actieve stof of stoffen, de dosering, het tijdstip van het in de handel brengen en de specifieke risico's die door een dierenarts moeten worden vastgesteld voordat het diergeneesmiddel mag worden toegediend of door een noodzaak van een voorafgaande diagnose (allergie voor vlooienbeten). Het is daarom belangrijk om aan deze wettelijke vereisten te respecteren. Er zijn ernstige en soms fatale ongelukken gemeld als gevolg van professionele nalatigheid bij het niet naleven van deze basisregel. De ongewenste en toxische effecten van de verschillende werkzame stoffen zijn samengevat onder Farmacotherapeutische Info op deze website. De lijst met diergeneesmiddelen vrij van voorschrift is online beschikbaar via de zoekfunctie.

Wat een administratieve fout lijkt, kan het gevolg zijn van een ander risiconiveau. Milbemax® tabletten voor honden, een geneesmiddel tegen bepaalde cestoden en trematoden, mogen bijvoorbeeld niet worden toegediend aan dieren die microfilariae in hun bloed hebben. Vanwege dit risico is een recept vereist. Aangezien katten geen drager zijn van deze parasiet, zijn tabletten voor katten niet onderworpen aan een voorschrift. Het zou te lang duren om in dit artikel een volledige lijst te geven van de risico's van elk geneesmiddel. Uit pragmatisme en professionalisme volstaat het om het principe van receptplicht na te leven.

Vlooien-allergiedermatitis, een apart geval

Dieren kunnen huidallergieën ontwikkelen voor vlooienspeeksel, dat wordt ingespoten op het moment van de bloedmaaltijd. Deze aandoening vereist een specifieke diagnose en behandeling door een dierenarts. Afhankelijk van het gekozen geneesmiddel staan de gebruiksvoorwaarden die aan eigenaren moeten worden uitgelegd in de SKP/bijsluiter.

Raad bij het afleveren van diergeneesmiddelen tegen vlooien

Rekening houdend met alle bovenstaande criteria kan het volgende advies worden gegeven aan de eigenaar van het huisdier:

  1. Vraag de eigenaar of hij/zij al eerder een vlooienbehandeling heeft toegediend en of hij/zij (of zijn/haar huisdier) allergisch is voor een van de ingrediënten in het diergeneesmiddel.
  2. Zorg ervoor dat het vlooienmiddel geschikt is voor de diersoort (kat of hond), en hou rekening met de andere diersoorten die met het te behandelen dier samenleven.
  3. Vraag naar het gewicht en de leeftijd van het dier om de juiste dosis te bepalen.
  4. Leg uit hoe het diergeneesmiddel moet worden toegediend, inclusief de dosering en de duur van de behandeling.
  5. Adviseer de eigenaar om de instructies in de bijsluiter precies op te volgen en de aanbevolen dosis niet te overschrijden.
  6. Adviseer eigenaars dat vlooienmedicatie bijwerkingen kunnen veroorzaken bij dieren en om wanneer ze tekenen van een allergische reactie of een andere bijwerking opmerken, ze onmiddellijk moeten stoppen met de behandeling en een dierenarts moeten raadplegen.
  7. Informeer de eigenaar dat het vlooienmiddel ook bij mensen schadelijke effecten kan hebben en dat de voorzorgsmaatregelen voor het gebruik die in de bijsluiter staan daarom in acht moeten worden genomen.
  8. Houd behandelde en onbehandelde dieren gescheiden wanneer sprays of spot-on worden toegediend. Mensen, vooral kinderen, dienen nauw contact met het dier te vermijden zolang de toedieningsplaats nat is.
  9. Veelvuldig baden en zwemmen kan de effectiviteit van de behandeling beïnvloeden (uitlogen van het product).
  10. Herinner de eigenaar eraan dat de vlooienbehandeling niet onderbroken mag worden, zelfs als de symptomen van de vlooienbesmetting verdwenen zijn, en dat de behandeling tot het einde moet worden voortgezet om herbesmetting te voorkomen.
  11. Adviseer de eigenaar om ook de omgeving van het dier (mand, tapijt, zetel, enz.) te behandelen om vlooien te elimineren en om herinfectie te voorkomen.
  12. Leg uit dat vlooienbestrijdingsproducten vaak in verschillende vormen worden verkocht (pipetten, sprays, halsbanden, tabletten, shampoos) en dat sommige producten speciaal zijn ontworpen voor een bepaald type dier of omgeving.
  13. Herinner de eigenaar eraan dat vlooienmiddelen buiten het bereik van kinderen en huisdieren moeten worden gehouden.

Om meer te lezen over dit onderwerp:

  • Dijksman, N (2015). Bestrijding van vlooien bij hond en kat. Thesis: 2014-2015.
  • Hodoul, J. (2019). Etude bibliographique de la resistance des puces aux antiparasitaires utilisés en médecine vétérinaire. Thèse : 2019 – TOU 3 – 4099.
  • Jacobs, D., Fox, M., Gibbons, L., & Hermosilla, C. (2015). Principles of veterinary parasitology. John Wiley & Sons.
  • Marsella, R. (1999). Advances in flea control. Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice, 29(6), 1407-1424.
  • Riviere, J. E., & Papich, M. G. (Eds.). (2018). Veterinary pharmacology and therapeutics. John Wiley & Sons.
  • Rust, M. K. (2005). Advances in the control of Ctenocephalides felis (cat flea) on cats and dogs. TRENDS in Parasitology, 21(5), 232-236.
  • Rust, M. K. (2016). Insecticide resistance in fleas. Insects, 7(1), 10.
  • Rust, M. K. (2020). Recent advancements in the control of cat fleas. Insects, 11(10), 668.
  • Wismer, T., & Means, C. (2018). Toxicology of newer insecticides in small animals. Veterinary Clinics: Small Animal Practice, 48(6), 1013-1026.