Fenylbutazon heeft een ontstekingsremmende, een analgetische en een antipyretische werking door zijn inhiberende werking op COX-1 en COX-2 bij de hond en het paard (uitsluitend voor paarden die niet bestemd zijn voor consumptie).
Suxibuzon is geïndiceerd voor de behandeling van pijn en ontsteking in verband met skelet-spieraandoeningen bij het paard (uitsluitend voor paarden die niet bestemd zijn voor consumptie).
De actieve metabolieten van suxibuzon, fenylbutazon en oxyfenbutazon, werken als cyclo-oxygenase (COX) inhibitoren waardoor de productie van ondermeer prostaglandines en tromboxanen, die geassocieerd zijn met het ontstaan van ontsteking en pijn, geremd wordt. Dit leidt tot ontstekingsremmende, analgetische en antipyretische werking. Alhoewel de werkzaamheid van fenylbutazon en suxibuzon vergelijkbaar is, zijn er aanwijzingen dat suxibuzon minder gastro-intestinale bijwerkingen vertoont.
Suxibuzon wordt oraal snel geabsorbeerd. In de lever wordt het vooral gemetaboliseerd tot 2 actieve metabolieten, fenylbutazon en oxyfenbutazon, en een 3de, inactieve, metaboliet. Fenylbutazon en de andere metabolieten van suxibuzon binden sterk aan de plasma-eiwitten, worden vooral via de urine uitgescheiden en voor een klein deel ook met de feces. Minder dan 1% wordt met het speeksel en de melk uitgescheiden. Na toediening van de voorgeschreven dosis wordt de Cmax van fenylbutazon bereikt na 4-5 h en deze van oxyfenbutazon na 15 h. De eliminatiehalfwaardetijd bedraagt voor beide metabolieten 5-6 h.
Fenylbutazon niet toedienen bij bestaande hematologische of beenmergafwijkingen, renale pathologieën en gastro-intestinale ulcera zijn contra-indicaties. Fenylbutazon niet toedienen aan katten (beenmergtoxiciteit).
Suxibuzon niet toedienen aan dieren met nier-, lever of hartaandoeningen; indien maag-darmulceraties of gastro-intestinale bloedingen aanwezig kunnen zijn; bij aanwijzingen van bloeddyscrasie of overgevoeligheid voor het product.
Fenylbutazon blijkt een sterkere ulcerogene werking te hebben dan andere NSAID’s en kan de oorzaak zijn van beenmergdepressie vandaar het verbod op zijn gebruik bij nutsdieren.
Suxibuzon kan in zeldzame gevallen allergische reacties veroorzaken (1à10/10.000); gastro-intestinale problemen, bloeddyscrasieën en nierfunctieveranderingen werden eveneens vastgesteld (frequentie niet gekend). De kans op bijwerkingen verhoogt bij beperkte wateropname.
Fenylbutazon stimuleert de microsomiale afbraak in de lever van andere stoffen zoals digoxine en beïnvloedt bijgevolg hun werkingsduur. Andere enzyminduceerders zoals barbituraten en corticosteroïden zullen de afbraak van fenylbutazon in de lever versnellen. Interferentie van fenylbutazon met thyroïd-functietesten is mogelijk.
Door de sterke binding van de suxibuzon-metabolieten aan de plasma-eiwitten, kunnen er interacties optreden met andere geneesmiddelen die eveneens aan de plasma-eiwitten binden, zoals sulfonamiden en warfarine, wat eventueel tot toxische gevolgen leidt. Niet gelijktijdig toedienen met andere NSAID’s of met mogelijke nefrotoxische middelen.
Fenylbutazon is weefselirriterend en mag daarom niet subcutaan, noch intramusculair worden ingespoten.
Vermijd het gebruik van suxibuzon bij dieren met uitdrogingsverschijnselen, hypovolemie of hypotensie, wegens het verhoogd risico op nierfalen. Bij zeer jonge dieren (< 12 w) of oude dieren moet de dosering heel nauwkeurig worden berekend en dienen de dieren na de behandeling met de nodige zorg te worden opgevolgd wegens een verhoogd risico op lever of nierlijden.
Bij konijnen werd een negatieve invloed van fenylbutazon waargenomen op de worpgrootte, met een verhoogd aantal doodgeboren jongen of neonatale sterfte.
De veiligheid van dit geneesmiddel met suxibuzon is niet bewezen tijdens dracht en lactatie; het gebruik tijdens deze perioden wordt niet aanbevolen.