Door toevoeging van een fluoratoom werden fluoroquinolonen afgeleid van de quinolonen. Fluoroquinolonen bezitten bredere werkingsspectra en betere farmacokinetische eigenschappen dan de quinolonen.
Tot de fluoroquinolonen behoren flumequine, een ouder fluoroquinolone dat gebruikt wordt in de behandeling van gastro-intestinale infecties bij nutsdieren, en recentere fluorverbindingen zoals enrofloxacine, marbofloxacine, danofloxacine en pradofloxacine. Deze verbindingen zijn zuiver synthetisch.
Fluoroquinolonen zijn bactericide en zijn actief tegen GRAM- aeroben (ook Pseudomonas aeruginosa), mycoplasmen en rickettsias en met de uitzondering van pradofloxacine, weinig actief tegen anaeroben. Ze bezitten een variabele, doch matige activiteit tegen GRAM+. Recente fluoroquinolonen die in de humane geneeskunde gebruikt worden, hebben een hogere werking tegen Gram+ en anaeroben.
Resistenties zijn in de eerste plaats een gevolg van mutaties ter hoogte van de genen die coderen voor bacteriële topoisomerasen of soms door de aanwezigheid van een effluxsysteem waardoor het antibioticum verwijderd wordt uit de bacteriecel. Recente doseringsschema’s die gebaseerd zijn op de systemische toediening van hoge dosissen voor een relatief korte tijd, verzekeren echter een optimale werkzaamheid van het antibioticum en beperken waarschijnlijk het optreden van resistenties. Het recent opduiken van subklinische resistenties (vb. via qnr-genen) benadrukt de noodzaak om de posologie van deze geneesmiddelen strikt toe te passen.
Fluoroquinolonen worden als kritische antibiotica voor de humane geneeskunde beschouwd en mogen slechts toegediend worden aan dieren (alle dieren, dus zowel voedselproducerende dieren, als gezelschapsdieren en paarden) indien in gevoeligheidstesten werd aangetoond dat de etiologische kiem gevoelig is aan het kritische antibioticum en resistent is aan andere, niet-kritische antibiotica.
(KB van 21 juli 2016 gewijzigd door het KB van 21 juli 2023 en KB 29 lei 2924 - Meer informatie via FAGG).
Zie ook "Voorwaarden voor het gebruik van kritische antibiotica".
In sommige gevallen zal de het niet-werkzaam-zijn van het niet-kritische antibioticum niet het gevolg zijn van resistentie van de kiem, maar veroorzaakt zijn door minder gunstige farmacokinetische eigenschappen van het geneesmiddel. Er kan dan gezocht worden naar een ander geneesmiddel met hetzelfde actief bestanddeel maar met betere farmacokinetische eigenschappen. Indien dit laatste niet beschikbaar is, moet uiteindelijk toch voor een kritisch antibioticum gekozen worden.
De principes van een PK/PD-analyse zijn in de Folia Veterinaria besproken (2016 nr. 2, 2015 nr. 1 en 2011 nr. 3)
Voor resistentie tegen fluoroquinolonen, zie ook Folia Veterinaria 2004 nr 3 en 2008 nr 3.
Deze geneesmiddelen zijn vaak geïndiceerd voor de behandeling van respiratoire, intestinale, urinaire, genitale (prostatitis, epidydimitis, pyometra), dermale (pyodermitis, furonculose, folliculitis, wonden) infecties, alsook infecties van de weke weefsels, mastitis, het MMA-syndroom bij zeugen, septicemieën, artritis en otitis. Meestal vermeldt de bijsluiter de oorzakelijke kiem. Voor veel geneesmiddelen zijn ook de farmacokinetische gegevens beschikbaar.
De bactericide werking van de fluoroquinolonen wordt veroorzaakt door inhibitie van proteïnen (topo-isomerasen), waaronder het bacterieel DNA-gyrase, die verantwoordelijk zijn voor de stabilisatie van de driedimensionale structuur van het bacterieel DNA.
Bij monogastrica worden fluoroquinolonen oraal snel en nagenoeg volledig geresorbeerd (80 - 100 %). Een uur na opname worden de maximale plasmaconcentraties bereikt. De orale absorptie vermindert in aanwezigheid van magnesium en aluminium (antacida).
Bij ruminantia is de orale biodisponibiliteit laag.
Door hun sterk lipofiel karakter is er een grote weefseldistributie, met goede penetratie naar bronchiale secreties, been, kraakbeen en prostaat. Concentratie van deze stoffen in macrofagen en neutrofielen leidt tot een hoge concentratie ter hoogte van de ontstekingsplaatsen.
Ze worden gedeeltelijk gemetaboliseerd door de lever en als actieve molecule uitgescheiden in de gal en de urine. De urinaire concentratie kan 10 maal hoger zijn dan de plasmaconcentratie.
Het gebruik van fluoroquinolonen bij dieren met gewrichtsproblemen of groeistoornissen dient met de nodige omzichtigheid te gebeuren en enkel wanneer geen andere therapieën voorhanden zijn.
Niet gebruiken bij dieren die epilepsie hebben of epileptische aanvallen vertonen, omdat fluoroquinolonen zoals enrofloxacine en pradofloxacine het centraal zenuwstelsel kan stimuleren.
Fluoroquinolonen zijn weinig toxisch. Hun voornaamste bijwerking is het aantasten van het kraakbeen bij opgroeiende honden. Daarom wordt aangeraden om voor elk diergeneesmiddel in de bijsluiter de rubriek “contra-indicaties” te raadplegen. In het algemeen is toediening van deze stoffen aan honden jonger dan 1 jaar of jonger dan 18 maanden bij reuzenrassen, tegenaangewezen. Voor marbofloxacine vermeldt de bijsluiter echter een kortere periode.
Bij gebruik van zeer hoge dosissen werden spijsverteringsstoornissen (nausea, braken, diarree) en zenuwstoornissen beschreven.
Toxische effecten ter hoogte van de retina die kunnen leiden tot blindheid, werden gemeld bij de kat na een overdosis enrofloxacine.
Ter hoogte van de injectieplaats kunnen naargelang de diersoort min of meer erge reacties optreden.
De klaring van moleculen die door de lever worden gemetaboliseerd (bv. theofylline) kan door quinolonen gereduceerd worden.
Producten op basis van bivalente of trivalente kationen zoals calcium, ijzer, magnesium, zink of aluminium kunnen de absorptie van fluoroquinolonen reduceren.
Antagonistische effecten van fluoroquinolonen met tetracyclines, fenicolen of macroliden zijn mogelijk.
Na orale toediening van deze stoffen aan nutsdieren kunnen in de darmflora van deze dieren resistente bacteriepopulaties ontstaan, die overgebracht kunnen worden naar de darmflora van de mens. Daarom kunnen fluoroquinolonen uitsluitend als tweedelijns antibiotica gebruikt worden, dus na identificatie van de kiem en vaststelling van haar gevoeligheid. Deze stoffen moeten voorbehouden worden voor ernstige infecties die niet reageren op andere antibiotica of waarvan wetenschappelijk reeds werd aangetoond dat ze niet reageren op andere antibiotica.
Aangezien fluoroquinolonen convulsies kunnen veroorzaken, wordt de toediening ervan aan dieren met zenuwstoornissen zoals epilepsie afgeraden.
Voor de meeste fluoroquinolonen werd de veiligheid van hun gebruik tijdens dracht en lactatie niet vastgesteld. Malformaties werden bij bepaalde proefdieren vastgesteld.
Blootstelling van vogels gebruikt voor de voortplanting en hun eieren aan fluoroquinolonen moet worden voorkomen wegens de negtieve invloed van fluoroquinolones op de aviaire embryonale ontwikkeling.